SBBLD

De Wittebroodsweken

Deze tekst verscheen eerder in 2010 in mijn boek ‘Achter een paar mooie hardloopbillen’.

Langzaam open ik mijn ogen. Klaar voor een nieuwe dag draai ik mij rustig op mijn zij om uit bed te stappen. Oeps… dat is geen goed idee, merk ik. Helemaal geen goed idee! Mijn bovenlichaam wil nog wel meewerken, maar zo ongeveer vanaf mijn heupen gaat het mis. De bovenbenen verzetten zich al ernstig, maar de onderbenen weigeren helemaal elke vorm van medewerking. Ze zijn stijf en hebben pijn. Spierpijn. Heel erge spierpijn. Ik draai mij weer terug op mijn rug. Even vraag ik mij af wat voor dag het is. Gelukkig… het is zondag, geen reden tot haast, bedenk ik mij dan. Na een paar minuten probeer ik het – met hulp van mijn vrouw – nogmaals. Het lukt mij om te gaan staan. De trap naar beneden is echter een ramp. Beneden plof ik maar weer op de bank neer. Even later moet ik om mijzelf lachen. Zo’n twaalf uren geleden zat ik hier immers ook. Maar toen trots als een pauw. Ik denk even terug aan gisteravond. De trots doet de pijn snel vergeten. Het zaadje is gepland, het enthousiasme gekweekt. Pijn of geen pijn, het eerste hoofdstuk smaakt naar meer. Maar deze dag moet ik uiteraard bijkomen.

De volgende dag ga ik al weer op pad. Trainingpak en handschoenen aan en muts weer op. Dezelfde route. Alleen begin ik nu iets eerder met ‘joggen’. Dat lukt en logischerwijs kom ik nu dus iets eerder terug. Maar wederom met een glimlach. In dit stramien loop ik de weken die volgen al snel drie of vier keer per week. Nog steeds incognito, weliswaar. Ik kom veel bekenden tegen die mij niet herkennen wanneer ik hen groet. Sterker nog, ik zie hen vanuit hun ooghoeken argwanend kijken naar ‘die zwetende en zwaar ademende man met een muts op’ en vervolgens hun pas huiswaarts versnellen. Ik kan steeds vaker en langer stukjes joggen. Eenvoudige rondjes in de wijk. Of eigenlijk rondjes om het blok. Ik schat dat het steeds nog geen drie kilometer is. Maar altijd kom ik thuis met het gevoel dat ik nog verder kan. Dat is de truc die het voor mij doet. Niet forceren, maar stoppen zolang ik het nog leuk vind en zeker weet dat ik nog verder kan. Ondertussen houd ik Vincent steeds op de hoogte van mijn vorderingen.

Nog zo’n truc is mijzelf af en toe verwennen. Nu de kop eraf is trakteer ik mijzelf op mijn eerste echte loopkleding. Shirtje, sokken en ja, hardlooptights. Een korte tight voor eronder en een lange voor erover. Net zoals een paar weken geleden sta ik weer voor de spiegel. Mijzelf in zo’n strak stukje stof te zien is een nieuwe belevenis. Oké, ik heb relatief veilig gekozen voor zwart, maar toch. Het kost even tijd om mijzelf ervan te overtuigen, dat ik het kan hebben. Mijn vrouw en zoon moeten echter meerdere keren uitleggen dat zij mij niet uit- maar toelachen, voordat ik er de eerste stappen buiten mee zet.

Tot mijn verrassing ben ik na een aantal weken al in staat om steeds een minuut of dertig – of zoals ik later nareken ongeveer vier kilometer – rustig, maar onafgebroken door te lopen. Dit alles overigens nog altijd ’s avonds in het donker met een muts op. Het is een vrijdagavond als ik mij voorneem mijn grenzen weer te verleggen. Zowel letterlijk als figuurlijk. Dit weekend wil ik drie nieuwe dingen gaan doen. Ten eerste overdag – en dus herkenbaar bij daglicht en zonder muts – gaan lopen. Bovendien wil ik kijken of ik 45 minuten aan een stuk door kan lopen. Daarnaast wil ik als logisch gevolg hiervan voor de eerste keer hardlopend de wijk verlaten. De volgende dag slaag ik daarin. Ik kom zelfs tot ruim drie kwartier. Thuisgekomen sms ik weer naar Vincent. Hij sms’t terug: “Oké, dat is fantastisch!”

Ik vind het ongelooflijk dat ik – met conditie ‘nul’ – in zo’n korte tijd zo’n afstand weet af te leggen. Nog belangrijker dan dat, vind ik dat ik er zo’n plezier in heb. Steeds moet ik bij het lopen weer denken aan Vincents vergelijking met het lezen van een boek. Zeker wanneer het lastig gaat. Want uiteraard zit het wel eens tegen en is het niet altijd even leuk. Dit is hem dus, dat moeilijke hoofdstuk, saai en zwaar om doorheen te komen, denk ik dan. Niet wegleggen het boek, niet opgeven, maar doorbijten. Later merk ik dan glimlachend dat het volgende hoofdstuk weer veel prettiger leest.

In een paar maanden tijd besef ik door het hardlopen dat ik fitter ben dan ik eigenlijk dacht, sportiever dan ik mij altijd had voorgehouden en meer uithoudingsvermogen heb dan ik had verwacht. Een lagere hartslag, een snel herstel, eigenlijk nooit blessures, een nieuw record; het zijn signalen waardoor ik steeds meer in zie wat ik kan. Maar ook de constatering dat in omloop zijnde griepjes en verkoudheden opeens aan mij voorbij gaan. Om nog niet eens te spreken over een kleinere boordmaat, een duidelijkere kaaklijn en een strakkere buik.

Aangezien ik iedereen die het maar horen wil vertel over mijn ervaringen en vorderingen als loper, neemt vanzelfsprekend de druk toe om – als sponsor van loopevenementen – zelf deel te nemen. Specifiek nadert de marathon van Leeuwarden weer. Vorig jaar stond ik dus samen met mijn vrouw langs het parkoers. Ik heb gezegd dat ik de volgende keer mee wilde doen. Inmiddels loop ik dan ook echt. Maar heb ik wel zin in een evenement? Eentje met allemaal bekend publiek langs de kant? Wat als ik dan opeens een slechte dag heb? Bovendien voelt het lopen van een vijf kilometer niet meer als een uitdaging of prestatie. Gemiddeld loop ik die afstand al zo’n drie keren in de week. Maar doorpakken richting de tien kilometer zie ik nog niet zitten. Dat is andere koek. Dan moet het wat serieuzer. Daar ben ik op dit moment echter nog te lui en gemakzuchtig voor. In mijn hele doen en laten ben ik zowel zakelijk als privé altijd al zo resultaatgericht bezig, dat ik het juist heerlijk vind om iets te hebben gevonden waarbij ik gewoon kan genieten, zonder de druk van het moeten leveren van een prestatie.

Met het verstrijken van de weken neemt die ‘druk’ echter wel toe. “Ga je nou nog meedoen?” “Toe nou, joh! Schrijf je in!” “Het wordt toch wel de tien, hè?” Na een tijdje wikken en wegen, ga ik overstag. Ik schrijf mijzelf in. Wel kies ik voor de makkelijke weg. Het wordt de vijf kilometer. Maar ja, het wordt wel mijn eerste keer.